The Divine Life Society
Afdeling Aalst |
327 vóór Christus
Alexander had gehoord over de wijsheid van Dandin, een oude monnik met als enig kledingstuk een lendendoek. Hij wilde hem meenemen naar Griekenland en hij stuurde met dat doel een afgezant. Toen Dandin de afgezant ondervroeg over de Griekse filosofie vertelde deze over Socrates, Pythagoras en Diogenes. Dandin zei: “Ik zie dat ze een tekortkoming hebben: ze leggen de nadruk op wetten en systemen in plaats van op natuurlijke groei.”
Ook weigerde hij mee te gaan. De boze boodschapper zei: “Weet u niet dat onze keizer de zoon van Jupiter en de heerser over de aarde is? Als u op zijn voorstel ingaat zal hij u overladen met rijkdom, maar een weigering betekent de dood.” Dandin antwoordde: “Ik geloof in het geheel niet dat Alexander de zoon van Jupiter is. Ook betwijfel ik of hij rijkdom bezit, want zo hij rijkdom bezat, zou hij er tevreden mee zijn, in plaats van andere landen onder de voet te lopen en mensen te doden. En wie kan mij doden? Nooit heeft u een grotere dwaasheid verteld. Ik ben ongeboren en onvergankelijk Bewustzijn; nooit werd ik geboren en nooit zal ik sterven; ik ben oneindig, alomtegenwoordig en alwetend; en u wil me doden, kind dat u bent?”
Alexander was sterk onder de indruk van het relaas van zijn bode. Het antwoord maakte hem zelfs gelukkig. Hij schreef een brief om de wijze te vragen hem te onderrichten in de filosofie, de wetten, de moraliteit enz. van de hindoes. De nederige toon van de nieuwe boodschap beviel Dandin en hij antwoordde met een brief vol onderrichtingen:
Alexander,
Ik
ben heel blij te vernemen dat u er zo op gesteld bent om kennis te
maken met onze filosofie, ik geloof dan ook dat u al een plaats
verwierf in de rang der wijzen.
Er bestaat natuurlijk een bezwaar om
u te aanvaarden als een volwaardige wijze, vermits u heel het
menselijk ras wil overheersen en de hele wereld onder uw banier wil
scharen.
Een wijze daarentegen probeert zichzelf te overwinnen en wil
zich helemaal kunnen beheersen. Ik denk dat uw ingeboren ambitie de
grootste hindernis naar Zelfkennis is.
U wenst onze wetten en
gebruiken, onze moraliteit, levensinzichten enz. te kennen. Ik durf u
op dat domein niet onderrichten, omdat ik niet zeer welsprekend ben;
bovendien bent u altijd bezig met uw militaire expedities en zo heeft
u niet voldoende tijd om naar de Schriften te luisteren. Maar als u
werkelijk geïnteresseerd bent, zal ik u niet teleurstellen.
Verlang van mij echter niet dat ik alleen zoete aangename woorden
spreek om u welgevallig te zijn. We zijn eenvoudige mensen. We weten
niet hoe we iets moeten overdrijven of verdoezelen. Het brahmaanse
leven is rein en eenvoudig. Wereldse verlangens kwellen gewone
mensen, maar de brahmaan blijft onverstoord en is er onverschillig
voor.
Het geweten is onze enige gids. We zijn tevreden met ons lot.
Als ons een ongeluk overkomt, voelen we ons niet in het minst
ongeduldig.
We zijn niet gehecht aan voedsel, zodat onze tong niet
weet wat lekkernijen zijn. Zonder veel inspanning plukken we de
vruchten van het woud en dat is meer dan voldoende om onze honger te
stillen.
Daardoor lijden we aan geen enkele ziekte. De zaligheid die
opwelt in onze geest verdwijnt nooit, uitgenomen als we het lijden
van de mensen zien.
“Ik ben Absoluut Bestaan-Kennis en Zaligheid.” Die grootse gedachte
van onze geest brengt echte vrijheid en verdrijft wreedheid,
jaloersheid, begeerte en afgunst.
We hebben geen gerecht nodig, want
we stellen geen kwade daden. We volgen consequent de Schriften. We
folteren niemand en kennen dan ook geen berouw.
Luiheid misprijzen
we. Geluk brengt zwakheid en dus maakt het ons bang. We houden alleen
van de inspanningen die nodig zijn om het lichaam in stand te houden,
maar keuren extra arbeid voor het voldoen van begeerten af.
De aarde
geeft genoeg vruchten voor iedereen. Iedereen kan zoveel hebben als
hij nodig heeft. De vogels vliegen in de lucht, het vee graast
gelukkig in de weiden, de vissen spelen in het water -ze worden nooit
door ons verstoord.
Wat we ook wensen, verkrijgen we. We begeren
niets voorbij de strikte noodzaak. Het opstapelen van geld is ons
ondenkbaar. Een begeerte baart duizend andere begeerten. Hoe rijker
een man wordt, hoe armer hij is.
De zon verwarmt ons en de dauw geeft
ons koelte. De rivier reinigt ons lichaam. De aarde voedt ons met
kruiden, groenten en vruchten. De aarde is ons bed.
Zorgen kunnen
onze slaap niet verstoren. Onze mentale vrede staat niet toe dat er
angst is in ons hart. De vrijheid van onze ziel heeft ons losgemaakt
van vrees en slavernij. We zien in allen onze broeders en dezelfde
God is van allen de Vader.
Iedereen heeft evenveel recht op zijn
vruchten. We vellen zelfs geen boom om ons een hut te bouwen: een
natuurlijke grot is ons genoeg. Ze beschermt ons tegen regen, koude
en hitte.
We kennen geen vrees. Zolang we leven, verblijven we in ons
natuurlijk omhulsel, maar zodra we sterven versmelten we met het
goddelijke.
Gedroogde schors is ons gewaad. Onze vrouwen houden er niet van zich op te
smukken, want ze weten dat in pracht en praal lijden schuilt. Ze
proberen altijd de innerlijke juwelen op te delven, dat zijn zoete
tedere eigenschappen.
Bedrog vindt u niet onder ons. Vrede regeert
over onze gemeenschap. De gedachte aan een moord gaat onze
verbeelding te boven.
We twisten nooit met vreemden en weten niet hoe
we met wapens moeten omgaan. We onderhouden goede betrekkingen met
onze buren door hoffelijkheid.
Wat gebeurt, aanvaarden we als het onvermijdelijke.
Dandin
Alexander
werd door de brief zo nieuwsgierig dat hij onmiddellijk op weg ging.
Toen hij de naakte asceet ontmoette, stond hij zo verstomd over het
Brahmaanse ideaal van onthechting en onbevreesdheid, dat hij de oude
monnik in alle nederigheid eer bewees.